Aan de andere kant van het bureau
Dagelijks heb ik gesprekken met familieleden over hoe het gaat met patiënten. Over hoe de operatie is verlopen, wat het te verwachten beloop is. Hoe het verder zal gaan, welke onderzoeken en bloedtests er vanmiddag gedaan worden. Over hoe de nacht is geweest. Over de zorgen daarover of juist de lichtpuntjes. Over dat het meeviel. Of juist niet.
Wekelijks heb ik gesprekken met patiënten en hun bezorgde partners en familieleden over hun, wat we als dokters zo mooi ‘kwetsbaarheid’ noemen. Soms zijn we het heel erg eens. Dan is er geen twijfel over wat het betekent om nog maar met veel moeite en ondersteuning van de opduwende armen, op te kunnen staan uit de stoel. Maar soms is het ingewikkelder: dan vind ik het niet meer voor elkaar krijgen de afwasmachine in- of uit te ruimen veel zorgwekkender dan de patiënte (‘ Dat doen mijn man altijd’) en haar partner (‘Dat kan ik toch gewoon voor haar doen’).
Bijna wekelijks heb ik gesprekken over of die operatie nou nog wel zinvol is. Of het verstandig is nog een scan te maken. Of dat het beter is te gaan voor zo min mogelijk ‘pijn en gedoe’ omdat het niet de verwachting is dat die medicijnen of die operatie enige goeds zullen doen. Laat staan kwaliteit van leven zullen toevoegen. Dat we moeten accepteren dat we worden ingehaald door de ziekte. Dat het toch al zo kwetsbare lichaam meer gebaat is bij rust, liefde, verzorging en bestrijding van klachten dan bij nóg een nieuwe behandeling tegen de ziekte. Dat het moment is gekomen niet meer de ziekte te behandelen maar de kwalen en klachten.
Al die gesprekken zijn lang niet altijd bevredigend, soms lastig, meestal langer dan gepland, vaak inspirerend, altijd waardevol en hopelijk op tijd.
En opeens was ik dat familielid dat verteld werd hoe de nacht was verlopen. Zei mijn vader ‘Dat kan ik toch gewoon voor haar doen’ en was het voor mijn moeder beter om niet meer de ziekte te behandelen maar de klachten. En die gesprekken waren zelden bevredigend, lastig, vaak korter dan gepland, nauwelijks inspirerend en te laat. Opeens zat ik aan de andere kant van het bureau. Opeens golden er andere normen, waren andere details belangrijk. En als het me 1 ding heeft geleerd aan de andere kant van het bureau te zitten dan is het wel dat je als familielid niet in staat bent om te zeggen: ‘Doe maar niet’ of ‘ Misschien moet u maar even niks doen dokter’. Dat de dokter daarin de leiding moet nemen: altijd, expliciet en heel duidelijk.
En oh ja. Het heeft me nog iets geleerd. Dat ik liever aan mijn kant van het bureau blijf voorlopig.